Wij woonden op de Dikkenberg, aan de rand van de Utrechtse heuvelrug tussen Rhenen en Veenendaal, beide nu natuurlijk even beroemd door het koninklijke bezoek. Wij hadden het nooit over berg of heuvel, maar omdat voor Nederlandse begrippen dit Utrechtse exemplaar ook nog vrij stijl was, spraken we van 'een stikke hucht' (er is ook een straat die zo heet) en ik moet bekennen nooit geweten te hebben dat dat hartstikke dialect is. Daar moet ik wel meteen bij zeggen dat ik zelf in Rhenen ben geboren en dat is een stad, terwijl 't Veean een dorp is. 't Is maar dat je het weet.
Als je nu langs ons oude huis rijdt, over de drukke Cuneraweg met heuse rotondes en snelle verbinding met de snelweg, zou je niet zeggen dat de plek vroeger echt afgelegen lag. Als het heel slecht weer was en we niet met de fiets naar school konden, gingen we met de bus, maar negen van de tien keer vergat de chauffeur naar de vrijwel nooit gebruikte halte te kijken, dus reed 'ie ons gewoon voorbij.
Op zondagmorgen trok de goegemeente lopend langs ons huis, op weg naar de kerk ('karrek'), met voorop de oudsten van de familie en achteraan het grut, dat stiekem rookte of het hoedje had afgedaan. Dit waren grote families, dus lange rijen en alles in het zwart; de meisjes met lange vlechten (geknipt haar is hoerig) en decente lange rokken, en de jongens in zondags Terlenka (twee keer met de benen tegen elkaar schuren en je haren staan recht overeind). Bij sommigen kwamen we ook wel op visite (zonder m'n ouders werd dan gevraagd: "bien oe d'r een van Deys?"), als er iemand jarig was bijvoorbeeld. De voorkamer was dan zo verbouwd dat iedereen in een grote kring met de billen op ongemakkelijke stoelen heen en weer kon schuiven - maar wel zitten blijven! Eerst kwam er een glaasje bowl met een plakje cake en daarna een schaal met kaas en leverworst. De vrouwen waagden zich soms aan een advocaatje, de heren dronken iets sterkers, maar ik wist niet wat dat was - en nu nog niet. Soms werd er een beetje orgel gespeeld, dan gingen dus letterlijk alle registers open. Oergezellig allemaal.
Aanvankelijk stond in het midden van Achterberg, het dorp naast Rhenen, nog een vrieshuisje, een bakstenen gebouwtje waar blokken ijs in lagen en iedereen een schap had om spullen op koel te houden, maar er werd natuurlijk ook heel veel geweckt en gedaan. Er werden veel varkens gehouden en wat (kist)kalveren. Onze buren slachtten zelf en verwerkten al het vlees, dus er werd veel zure zult, balkenbrij en hoofdkaas gemaakt. Ik schreef al eerder over die biestmelk, die wij aan de katten voerden en waar ik echt niet meer aan moet denken, maar al het boerse lekkers dat als vanzelfsprekend werd bereid, zou ik best nog eens willen proberen. En dat terwijl het zelf worst en paté maken inmiddels bij de Vinex- en grachtengordelkok helemaal hot is. Zij betalen grof geld om het vak te leren bij een 'boertje van buten' in Italië, Spanje of Finland (met rendiervlees). Uiteindelijk maken ze hun 'charcuterie' gelukkig wel met Nederlands vlees, en wordt het, heel hip, natuurlijk geserveerd op een bedje van vergeten knolletjes. Misschien moet ik maar eens de stoute schoenen aantrekken en ons eigen erfgoed optekenen. "Ja, ik bin d'r een van Deys mevrouw, en kunt u mij vertellen welke kruiden u in uw balkenbrij deed?"
Geen opmerkingen:
Een reactie posten