Van de week mocht ik weer een topje scoren. De pic des salines dit keer, 1333 meter hoog en niet in de Albères maar in de Vallespir, de volgende bergrug. We vertrokken niet vanaf zeeniveau maar begonnen tussen de kastanjebomen in een klein gehucht. Al het blad lag op de grond, wat aan het eind vooral het afdalen erg spannend maakte, omdat je niet kon zien waar je liep. Na de kastanjes kwamen de beuken. Niemand van het gezelschap wist dat je de nootjes daarvan kon eten. Ik heb me daar erg over verbaasd, want ze zijn gemakkelijker te pellen dan pijnboompitten en, aangebakken in een beetje boter, met peper en zout, heerlijk over een salade. Na de beuken kwamen de pijnbomen, met eronder de nodige 'cepes de pin'; eekhoorntjesbrood om van te watertanden, totdat Lulu, een bosfee in spe, vertelde dat die paddenstoelen het meest radioactiviteit opvangen. En Frankrijk heeft de nodige kerncentrales...of zou de angst nog steeds uit Japan komen? Nou ja degene die ik zag staan was wel erg felgeel aan de onderkant, misschien gaf 'ie inderdaad wel licht in het donker. De andere paddenstoelen waar we langs trokken kregen van Lulu of een:"un peu toxic" of gewoon een "pas bon". Ik leerde verder dat je sommige soorten (in de pan) niet mengen moet, niet alleen omdat de smaak van de ene de andere teniet kan doen, maar ook omdat het van sommige de hallucinerende werking kan verhogen.
Bovenop de piek, met schitterend uitzicht over Noord-Spanje en de Roussillon, hing een brievenbus (voor de Kerstman?) en een kistje waarin je 'wishbones' kunt opbergen. (Nog) geen idee waarom. We lunchten aan een gammel houten tafeltje, dat we onder een afdakje vonden bij een oud kloostertje, met een muur, laag genoeg om overheen te klimmen. Dit klooster van de orde van de moeder Gods (mare de deu), is alleen op zondag open, maar huist dan ook meteen een restaurantje, naar het schijnt. Nu troffen we alleen een schuwe kat en even later een sullige hond met belletje (een jachthond dus), die ons een heel eind bleef volgen, tot hij waarschijnlijk een bekend spoor rook en een ander route verkoos.
Uiteindelijk kwamen we in Las Illas, het dorp met hotel-auberge 'les trabucayres' - het lukt me maar niet om die naam te onthouden. Hij staat voor de bandieten/deserteurs/smokkelaars, die in Las Illas hun thuisbasis vonden en in dit gebied tussen de Spaanse en de Franse grens drank en wapens smokkelden en de hele buurt terroriseerden (een trabus is een bepaald soort wapen). In het hotel zit, op de bovenste verdieping een heel klein raampje, waaruit ook de vorige keer dat ik hier was, een heel oud dametje hing. Ze droeg een smoezelige shawl, een oude dikke bril en heeft opmerkelijk grote oren. Nu prevelde ze ons ook weer iets onverstaanbaars toe. Ik beeld me in dat ze daar opgesloten is door haar schoondochter en zoon, die de zaak overgenomen hebben, maar dat juridisch natuurlijk niet meer goed hebben kunnen regelen, omdat moe ooit te ver heen was om nog een handtekening te kunnen zetten. En nu hoorde ik weer een verhaal over een overval van de trabucayers (midden 19de eeuw), waarbij ze een jonge jongen hadden gekidnapt, die ze uiteindelijk de oren afgesneden. En dat gaf te denken, in de auto terug naar huis, met zere voeten, maar weer een hele ervaring rijker.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten